CURSUSSEN VOOR VOLWASSENEN     CURSUSSEN VOOR KINDEREN     LEZINGEN     RONDLEIDINGEN     REIZEN     SCHOOLPROJECTEN     PUBLICATIES     ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK

 

 

Archeologisch

Onderzoek

Startpagina

 

Home     Nieuws     E-mail   

DE BESTAANSGESCHIEDENIS VAN BERENIKE

Berenike was een van de grotere havensteden aan de kust van de Rode Zee. De stad werd waarschijnlijk gesticht om de import van Afrikaanse olifanten mogelijk te maken. Olifan­ten werden in de Ptolemaeïsche periode namelijk nog steeds als een belangrijk militair-strate­gisch middel beschouwd; ze werden in de oorlogs­voe­ring ge­bruikt (onder andere door de Ptolemaeën tegen de Seleuci­den). De olifanten werden waarschijnlijk in het gebied van het huidige Ethiopië gevan­gen, naar havens getranspor­teerd aan de Rode Zee­kust (in Soedan en Eritrea) en vandaar op specia­le schepen (elep­han­tagoi) naar Berenike vervoerd. Eenmaal veilig in Berenike aangekomen, werden de olifanten vervolgens dwars door het gebergte van de oostelijke woestijn in noordwestelijke richting naar de Nijl vervoerd, waar ze in de plaats Edfoe tot ‘tank van de oudheid’ werden getraind.  

 

Na de stich­ting in de Ptole­maeïsche periode kwam de stad Berenike uiteindelijk tot grote bloei in de Romein­se tijd. De handel in olifanten maakte daarbij plaats voor de handel in onder andere textiel, aardewerk en specerijen. Onder het Romeinse bestuur werd de havenstad ingrijpend gemoderniseerd. Oude gebouwen werden afgebroken, terwijl elders nieuwe gebouwen verrezen. In hoog tempo werden in de stad pakhuizen, woonhuizen, administratieve centra, winkels en tempels opgetrokken, vaak met gebruikmaking van het bouwmateriaal van de bouwwerken uit de Ptolemaeïsche periode.

 

Al snel vulden de pakhuizen zich met allerlei handelsgoederen en werd Berenike een van de belangrijkste havens aan de Rode Zee. Archeologisch onderzoek heeft inmid­dels het overtui­gende bewijs geleverd dat veel van de in Berenike gevonden han­dels­goederen afkomstig waren uit landen rond de Indische Oceaan. Kokos­noten, zwarte peper­korrels, kralen, gebatikt katoen, zijde, teakhout en een op een amfoor aangetrof­fen tekst­fragment in Tamil-Brahmi (Zuid-India) maken duidelijk dat Berenike in de Romein­se periode een door­voerha­ven voor exotische producten uit India en Sri Lanka was.

 

Andere vond­sten, zoals Terra Sigillata-aardewerk, tonen aan dat er ook een levendige handel met landen rond de Middel­landse Zee moet zijn geweest. Daar­naast exporteerden de bewoners Egyptisch glaswerk naar India, werd er in de stad Oost-Afrikaans ivoor en ebbenhout verhan­deld en impor­teerde men mirre van het Arabische schierei­land.

 

Vanuit Berenike werden de aangevoerde handels­goe­deren over land dwars door het geberg­te van de ooste­lijke woestijn naar de Nijl vervoerd, weer op schepen geladen en vervolgens via de rivier naar Alexandrië ver­scheept. Daar werd een deel van de goederen op de markt verhandeld, terwijl de overige handelswaar met zeeschepen naar Rome en de rest van het Romeinse Rijk werd getransporteerd, waar de elite zeer geïnte­resseerd was in de uit India afkomsti­ge luxegoederen.

 

De tocht van Berenike naar de Nijl duurde twaalf dagen. De woestijnroutes waarlangs de karavanen trokken, werden soms vrijgemaakt van grote stenen en meestal gemarkeerd met kleine ‘zuilen’ van opgestapelde stenen (‘cairns’). Op sommige plaatsen zijn de routes nog duidelijk waarneembaar. Om de karava­nen in de woestijn van water en onder­dak te voorzien werden weg- en waterstations (zogenaamde hydreumata) gebouwd op een afstand van dertig kilometer (een dagmars) van elkaar.

 

Toch werd de route via Berenike en de oostelijke woestijn kennelijk als minder gevaarlijk beschouwd dan die via het door Ptolemaeus II voltooide kanaal in het uiterste noorden van de Rode Zee. De scheep­vaart in de Rode Zee werd namelijk door een aantal zaken bemoeilijkt. Zo was bijvoorbeeld het zeilen op de Rode Zee en de Indische Oceaan in de Ptolemae­ïsche en Romeinse periode gevaarlijk in verband met pirate­rij. De piraten opereerden voornamelijk vanaf de westkust van het Arabische schiereiland. Ook zorgden de overheersende noordenwind en de verraderlijke koraal- en zandbanken van de Rode Zee ervoor dat veel handels­lieden liever de zuidelijk gelegen haven van Berenike aandeden dan de meer noorde­lijk gelegen Egyptische havens. Bovendien beschermde de ten noorden van Berenike gelegen kaap Benas (in het Arabisch Ras Benas genoemd) de schepen die de haven van Berenike wilden binnenva­ren. Dit alles ver­sterkte de positie van Berenike als handelshaven aan de Rode Zee.

 

Vondsten uit de lagen van de eerste Romeinse bewoningsperiode bewij­zen dat Berenike in deze periode een zeer welvarende stad moet zijn geweest. In de huizen moeten rijk gedecoreerde meubels met bronsbe­slag gestaan hebben en zullen grote kleden de gepleisterde wanden hebben ge­sierd. Ook de gevon­den restanten van kleurrij­ke kleding­stukken van waardevolle en fijne stoffen als katoen en linnen, de sieraden en het delica­te glas­werk verraden dat Berenike in de Romeinse periode veel gefortuneerde inwo­ners moet hebben geteld. Zij konden zich bijvoor­beeld ook de aanschaf van kostbare bronzen (goden)beel­den veroorlo­ven, waarvan op de site verschillen­de fragmenten ontdekt werden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In het laatste deel van de tweede en het merendeel van de derde eeuw na Christus sloeg de chaos echter toe in het Romeinse rijk. Rond 166 na Christus teisterde een grote pestepidemie grote delen van de Romeinse wereld. Juist in de havensteden, met hun voortdurende instroom van reizigers en zeelui, was de kans op besmettelijke ziekten bijzonder groot. Mogelijk werd de bevolking van Berenike gedecimeerd door de epidemie, wat de schaarste aan archeologische vondsten uit deze periode zou verklaren. Ook de inval van de Blemmyes-nomaden, die in 270 na Christus het zuiden van Egypte veroverden, zal beslist negatieve gevolgen hebben gehad voor de havenstad.

 

Na de Romeinse periode ontwikkelde Berenike zich echter opnieuw tot een belang­rijk han­delscen­trum. De stad werd herbouwd en de bebouwing werd zelfs zeewaarts uitgebreid door een stuk land bij de stad op te hogen. De pakhuizen stroomden opnieuw vol en ook de contac­ten met India en Zuid-Arabië werden hervat. De samenstelling van de bevolking in Bereni­ke was in deze bewoningsfase echter aanzienlijk gewijzigd. Hoewel in één van de opslag­plaat­sen aan de zuidoostkant van de site grote amforen gevon­den werden met de resten van Romeinse vissaus (garum), lijkt het geromaniseerde deel van de bevolking behoorlijk te zijn afgeno­men. Het gevonden handgemaakte aardewerk en het aangetroffen botma­teri­aal wijst erop dat een meer op de woes­tijn geori­ënteerde bevol­kings­groep de handelsacti­viteiten in Berenike in deze periode heeft overge­nomen. Mogelijk betreft het hier de Blemmy­es, de door de Romei­nen zo gevrees­de woes­tijn­bewo­ners.

 

In de loop van de vijfde eeuw na Christus verdween, door de val van het West-Romeinse rijk, een groot deel van de lange-afstandshandel via het Middellandse Zeegebied. Hiermee verloor ook de havenstad Bereni­ke zijn betekenis. Het is niet bekend wat uiteindelijk tot de ondergang van de stad heeft geleid. Waarschijnlijk betekende de combinatie van groeiende instabiliteit in de regio met de daaruit voortvloeiende economische teruggang, de verzilting van de haven en een nieuwe pestepidemie in de zesde eeuw de doodsteek voor de stad. Aan het eind van de vijfde of het begin van de zesde eeuw na Christus werd Berenike uiteindelijk verlaten en ging de juiste locatie van de havenstad verloren.